Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

in eigen persoon

Толкование Перевод

1 person

n. mens; persoon

person

[ pə:sn]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 persoon ⇒ individu, mens

2 lichaam ⇒ uiterlijk, voorkomen

3 persoonlijkheid ⇒ karakter, persoon

♦voorbeelden:

1   you are the person I am looking for • jij bent degene die ik zoek

     〈 eufemistisch〉 displaced person • ontheemde

     〈 pejoratief〉 some person or other has torn up my diary • een of ander individu heeft mijn dagboek verscheurd

2   in the person of • in de persoon/gedaante/figuur van

     nothing was found on/about his person • er werd niets op hem gevonden

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 fysieke persoon

♦voorbeelden:

1   offence against the person • mishandeling

     in person • in eigen persoon

English-Dutch dictionary > person
2 incarnate

adj. vleesgeworden; (de duivel) in eigen persoon
--------
v. incarneren; belichamen

incarnate¹

[ inka:nət] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 vleesgeworden ⇒ lijfelijk

♦voorbeelden:

1 the devil incarnate • de duivel in eigen persoon

————————

incarnate²

[ inka:neet] 〈 werkwoord〉

1 belichamen ⇒ verpersoonlijken

2 concretiseren ⇒ gestalte/vorm geven (aan)

♦voorbeelden:

1 a man who incarnates all the qualities needed for the job • een man die alle voor het werk benodigde eigenschappen in zich verenigt

English-Dutch dictionary > incarnate
3 personally

adv. persoonlijk; op persoonlijke wijze; zelf-

personally

[ pə:snəlie]

1 persoonlijk ⇒ in (eigen) persoon, zelf

2 als persoon

3 voor mijn part ⇒ wat mij betreft

4 van persoon tot persoon

♦voorbeelden:

4 speak personally to someone about something • iets onder vier ogen met iemand bespreken

¶ take something personally • iets als een persoonlijke belediging opvatten

English-Dutch dictionary > personally
4 self

adj. zelf-
--------
n. ik-zelf; iemands persoonlijkheid; iemands ego; persoonlijk egoïsme
--------
pref. mijzelf
--------
pron. zelf (mijzelf, zichzelf, haarzelf, etc.)

self

[ self] 〈meervoud: selves〉

1 (het) zelf ⇒ (het) eigen wezen, (het) ik

2 persoonlijkheid ⇒ karakter

3 de eigen persoon ⇒ zichzelf, het eigenbelang

♦voorbeelden:

2   he's still not quite his old self • hij is nog steeds niet helemaal de oude

3   think only of self • alleen maar aan zichzelf denken

     〈 geldwezen〉 cheque drawn to self • cheque aan eigen order

English-Dutch dictionary > self
5 I

n. een (Romeinse cijfers)
--------
n. ik

I¹

[ aj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 zelf ⇒ ik, eigen persoon

————————

I²

〈 voornaamwoord〉

1 ik

2 〈 voornamelijk substandaard〉 mij

♦voorbeelden:

1 〈 formeel〉 it is I • ik ben het

2 he talked to Sean and I • hij praatte met Sean en mij

English-Dutch dictionary > I
6 as large as life

op natuurlijke grootte; in eigen persoon

as large as life

in levenden lijve, hoogstpersoonlijk; onmiskenbaar

English-Dutch dictionary > as large as life
7 in person

persoonlijk

in person

in eigen persoon

English-Dutch dictionary > in person
8 the devil incarnate

the devil incarnate

de duivel in eigen persoon

English-Dutch dictionary > the devil incarnate
9 yourself

n. je eigen persoon; jezelf, jouwzelf

yourself

[ jəself] 〈 enkelvoud〉

1 je ⇒ zich

2 je zelf 〈 als nadrukwoord voor informeel you〉 ⇒ zelf

♦voorbeelden:

1   allow yourself some rest • gun jezelf wat rust

     you are not yourself • je bent niet in je gewone doen

     then you came to yourself • toen kwam je bij

2   it's easier to do it yourself • het is gemakkelijker om het zelf te doen

     you yourself told me • je hebt het me zelf gezegd

     〈als antwoord op ‘How are you’, slang〉 ‘How's yourself?’ • ‘Hoe gaat het met je?’ ‘En met jou?’

     a girl like yourself • een meisje zoals jij

English-Dutch dictionary > yourself
10 as big as life

op natuurlijke grootte; in eigen persoon

English-Dutch dictionary > as big as life
11 individual

adj. enig, enkel; bijzonder; apart; individueel; persoonlijk
--------
n. individu, enkeling, persoon

individual¹

[ indivvidzjoeəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 individu 〈 ook biologie〉 ⇒ enkeling, persoon; 〈 informeel〉 figuur, type

————————

individual²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 individueel ⇒ persoonlijk, eigen

2 afzonderlijk

3 karakteristiek ⇒ kenmerkend

♦voorbeelden:

1   individual medley • wisselslag 〈 individueel nummer〉

     they're individually different • ze zijn individueel verschillend

     I can't thank you all individually • ik kan u niet ieder afzonderlijk bedanken

2   give individual attention to • persoonlijke aandacht besteden aan

     each individual case • elk geval afzonderlijk

English-Dutch dictionary > individual
12 mind

n. geest; verstand; hersenen; gedachte; herinneringsvermogen; opinie; wil
--------
v. er iets op tegen hebben; oppassen; letten op; voorzichtig zijn; er spijt van hebben; zich herinneren

mind¹

[ majnd]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 mening ⇒ opinie

2 bedoeling ⇒ intentie

3 geest 〈 persoon〉

♦voorbeelden:

1   have a mind of one's own • er zijn eigen ideeën op na houden

     speak one's mind • zijn mening zeggen

     in my mind • naar mijn mening

     be in/of the same/one/a mind (on/about) • dezelfde mening toegedaan zijn (over)

     be in two minds (about) • het met zichzelf oneens zijn (omtrent)

     she is still of the same mind • zij is nog altijd dezelfde mening toegedaan

     to my mind • volgens mij

2   nothing is further from my mind! • ik denk er niet aan!

     have half a mind to • min of meer geneigd zijn om; 〈 ironisch〉 veel zin hebben om

     change one's mind • zich bedenken

     make up one's mind • tot een besluit komen

3   the best minds in the country • de knapste koppen van het land

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 geest ⇒ gemoed

2 verstand

3 wil ⇒ lust, zin(nen)

4 aandacht ⇒ gedachte(n)

5 gevoel

6 denkwijze ⇒ tijdgeest

7 herinnering ⇒ mensenheugenis

♦voorbeelden:

1   put/set someone's mind at ease/rest • iemand geruststellen

     have something on one's mind • iets op zijn hart hebben

     what's on your mind? • waarover loop je te piekeren?

2   be clear in one's mind about something • iets ten volle beseffen

     drive someone out of his mind • iemand gek maken

     lose one's mind • gek worden

3   set one's mind on something • zijn zinnen op iets zetten

     have something in mind • iets van plan zijn

4   bear in mind • in gedachten houden

     cross/enter one's mind • bij iemand opkomen

     get/put out of one's mind • uit zijn hoofd zetten

     give/put/set/turn one's mind to • zijn aandacht richten op

     read someone's mind • iemands gedachten lezen

     set one's mind to something • zich ergens op concentreren

     it'll take my mind off things • het zal mij wat afleiden

     his mind is on women • hij is met zijn gedachten bij de vrouwtjes

7   bring/call something to mind • zich iets herinneren; doen denken/herinneren aan

     cast one's mind back (to) • terugblikken (op)

     come/spring to mind, come into one's mind • te binnen schieten

     keep in mind • niet vergeten

     it slipped my mind • het is mij ontschoten

     whom do you have in mind? • aan wie denk je?

¶ 〈 informeel〉 he blew his mind • hij raakte in extase

     〈 informeel〉 it blew my mind • het verbijsterde me, ik stond er paf van

→ open open/, right right/

————————

mind²

[ majnd]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 opletten ⇒ oppassen

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 mind (you), I would prefer not to • maar ik zou het liever niet doen

     〈 informeel〉 stay away from the fireplace, mind • maar bij de open haard wegblijven hoor

→ mind out mind out/

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 bezwaren hebben (tegen) ⇒ erop tegen zijn, zich storen aan

2 gehoorzamen

♦voorbeelden:

1   he doesn't mind the cold weather • het koude weer deert hem niet

     would you mind ringing? • zou je 's willen opbellen?

     would you mind? • zou je 't erg vinden?

     if you don't mind • als je er geen bezwaren tegen hebt

     I don't mind him • hij hindert me niet

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 denken aan ⇒ bedenken, letten op

2 zorgen voor ⇒ oppassen, bedienen

♦voorbeelden:

1   mind the/your step • kijk uit voor het opstapje

     mind one's own business • zich met zijn eigen zaken bemoeien

     don't mind me • let maar niet op mij 〈 ook ironisch〉

     never mind • maak je geen zorgen; het geeft niet

     never (you) mind • het gaat je niet aan

     never mind the expense • de kosten spelen geen rol

     never mind what your father said • ongeacht wat je vader zei

     〈 bij vertrek〉 mind how you go • wees voorzichtig

2   he couldn't walk, never mind run • hij kon niet lopen, laat staan rennen

¶ mind you go to the dentist • denk erom dat je nog naar de tandarts moet

English-Dutch dictionary > mind
13 agent

n. tussenpersoon; agent; oorzaak

agent

[ eedzjnt]

1 agent ⇒ tussenpersoon, bemiddelaar, makelaar, vertegenwoordiger

2 handelend persoon

3 instrument 〈figuurlijk; om iets gedaan te krijgen〉 ⇒ werktuig

4 〈scheikunde enz.〉 agens ⇒ oorzaak, middel

♦voorbeelden:

1   secret agent • geheim agent

2   I'm not a free agent • ik ben niet mijn eigen baas

4   oxidizing agent • oxideermiddel

English-Dutch dictionary > agent
14 ground

adj. grond-, bodem-; vermalen, verbrijzeld
--------
n. aarde; grond; terrein; ondergrond; gebied; basis
--------
v. aan de grond houden; funderen; baseren; beargumenteren; aarden

ground¹

[ graund]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 terrein 〈 voornamelijk in samenstellingen〉

2 grond ⇒ reden, basis 〈 van handeling, redenering〉

3 grondlaag ⇒ ondergrond

4 〈 Brits-Engels〉 vloer

♦voorbeelden:

2   on religious grounds • uit godsdienstige overwegingen

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉〈Amerikaans-Engels; elektriciteit〉

1 aarde ⇒ aardleiding

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 vaak the〉 grond ⇒ aarde, bodem 〈 ook figuurlijk〉

2 zeebodem ⇒ rivierbodem

3 gebied 〈 voornamelijk figuurlijk〉 ⇒ grondgebied, afstand

♦voorbeelden:

1   bring something to the ground • iets te gronde richten

     fall to the ground • falen, in duigen vallen

     go to ground • zich in een hol verschuilen 〈 van dier〉; onderduiken 〈 van persoon〉

     touch ground • vaste grond onder de voeten krijgen

     run oneself into the ground • zich uitputten

     get off the ground • van de grond/op gang komen

2   run to ground • aan de grond raken 〈 van schip〉

3   break (new/fresh) ground • nieuw terrein betreden, pionierswerk verrichten

     cover much ground • een lange afstand afleggen; veel terrein/onderwerpen bestrijken

     gain/make ground • veld winnen; erop vooruit gaan

     give/lose ground • terrein verliezen, wijken

     hold/keep/stand one's ground • standhouden, voet bij stuk houden

     shift one's ground • van argument/mening veranderen

¶ cut the ground from under someone's feet • iemand het gras voor de voeten wegmaaien

     feel the ground • poolshoogte nemen

     it suits him down to the ground • dat komt hem uitstekend van pas

→ common common/, familiar familiar/, firm firm/, fresh fresh/, solid solid/

IV 〈 meervoud〉

1 gronden ⇒ domein, park 〈 rondom gebouw〉

2 bezinksel ⇒ koffiedik

♦voorbeelden:

1   a house standing in its own grounds • een huis, geheel door eigen grond omgeven

————————

ground²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 op de grond terecht komen ⇒ de grond raken

2 〈 scheepvaart〉 aan de grond lopen ⇒ stranden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 gronden ⇒ baseren, onderbouwen

2 〈 voornamelijk passief〉 onderleggen ⇒ voorbereiden, toerusten

3 aan de grond houden 〈 vliegtuig, vliegenier〉

4 laten stranden 〈 schip〉

5 〈Amerikaans-Engels; elektriciteit〉 aarden ⇒ van een aardleiding voorzien

♦voorbeelden:

2   be well grounded in Latin • een goede kennis van het Latijn hebben

3   the planes have been grounded by the fog • de vliegtuigen moeten door mist aan de grond blijven

————————

ground³

〈 verleden tijd en voltooid deelwoord〉

→ grind grind/

English-Dutch dictionary > ground
15 herself

pron. haarzelf

herself

[ (h)əself, hə:-] 〈 3e persoon enkelvoud vrouwelijk〉

1 zich ⇒ haarzelf, zichzelf

2 zelf

♦voorbeelden:

1   she is not herself • ze is zichzelf niet

     beside herself with joy • uitzinnig van vreugde

     (all) by herself • alleen, op eigen houtje

2   Mary herself told me • Mary zelf heeft het me gezegd

     herself a mother … • zij is zelf moeder en …

     Mary did it herself • Mary deed het zelf/alleen

English-Dutch dictionary > herself
16 himself

pron. zichzelf; aan zichzelf; bij zichzelf; van zichzelf; voor zichzelf

himself

[ (h)imself] 〈 3e persoon enkelvoud mannelijk〉

1 zich ⇒ zichzelf

2 zelf ⇒ hemzelf

♦voorbeelden:

1   he is not himself • hij is zichzelf niet

     beside himself with joy • uitzinnig van vreugde

     (all) by himself • alleen, op eigen houtje

     he talks to himself • hij praat tegen zichzelf

2   Jack told me himself • Jack heeft het me zelf verteld

     himself a father … • hij is zelf vader en …

     Jack did it himself • Jack deed het zelf/alleen

     he himself had done it • hij zelf had het gedaan

English-Dutch dictionary > himself

См. также в других словарях:

Biologen — Die Liste bedeutender Biologen nennt Frauen und Männer, die direkt oder indirekt einen wesentlichen Beitrag zum Wissen um die Biologie geleistet haben (Zeitraum: Antike, Mittelalter und Neuzeit). Es handelt sich dabei nicht ausschließlich um… … Deutsch Wikipedia
Liste bedeutender Biologinnen — Die Liste bedeutender Biologen nennt Frauen und Männer, die direkt oder indirekt einen wesentlichen Beitrag zum Wissen um die Biologie geleistet haben (Zeitraum: Antike, Mittelalter und Neuzeit). Es handelt sich dabei nicht ausschließlich um… … Deutsch Wikipedia
Liste berühmter Biologen — Die Liste bedeutender Biologen nennt Frauen und Männer, die direkt oder indirekt einen wesentlichen Beitrag zum Wissen um die Biologie geleistet haben (Zeitraum: Antike, Mittelalter und Neuzeit). Es handelt sich dabei nicht ausschließlich um… … Deutsch Wikipedia
Liste von Biologen — Die Liste bedeutender Biologen nennt Frauen und Männer, die direkt oder indirekt einen wesentlichen Beitrag zum Wissen um die Biologie geleistet haben (Zeitraum: Antike, Mittelalter und Neuzeit). Es handelt sich dabei nicht ausschließlich um… … Deutsch Wikipedia
Liste von Botanikern — Die Liste bedeutender Biologen nennt Frauen und Männer, die direkt oder indirekt einen wesentlichen Beitrag zum Wissen um die Biologie geleistet haben (Zeitraum: Antike, Mittelalter und Neuzeit). Es handelt sich dabei nicht ausschließlich um… … Deutsch Wikipedia
Mykologe — Vertreter der Pilze Einige Speise und Giftpilze Mykologie ist die Wissenschaft von den Pilzen. Zu den Pilzen gehören die Abteilungen der Schlauchpilze (Ascomycot … Deutsch Wikipedia
Pilzkunde — Vertreter der Pilze Einige Speise und Giftpilze Mykologie ist die Wissenschaft von den Pilzen. Zu den Pilzen gehören die Abteilungen der Schlauchpilze (Ascomycot … Deutsch Wikipedia
Mykologie — Vertreter der Pilze Historische Darstellung einiger Speise und Giftpilze (A … Deutsch Wikipedia
List of charismatic leaders as defined by Max Weber's classification of authority — This is a list of people whose leadership has been characterized as based on charismatic authority by listed sources. Charismatic authority is a sociological concept and one of three forms of authority as defined by Max Weber s tripartite… … Wikipedia
Liste bedeutender Biologen — Die Liste bedeutender Biologen nennt Frauen und Männer, die direkt oder indirekt einen wesentlichen Beitrag zum Wissen um die Biologie geleistet haben (Zeitraum: Antike, Mittelalter und Neuzeit). Es handelt sich dabei nicht ausschließlich um… … Deutsch Wikipedia
Recht (Subst.) — 1. Alles, was das Recht erlaubt, thut man mit Recht. – Graf, 285, 6. Mhd..: Allez daz das reht irloubt, daz tut man wol mit rehte. (Daniels, 334, 43.) 2. Alt Recht und frischer Braten ist wohl zu rathen. Böhm.: Stará práva, čerstvá potrava –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

in eigen persoon

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

in eigen persoon

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: